Toekomstplan voor de kinderopvang

De afgelopen legislatuur zorgde met name de kinderopvang voor consternatie op het departement Welzijn. Het tragische overlijden van een baby zette een gestage omwenteling in de sector in gang.

Na het tragische overlijden van een baby in een kinderdagverblijf in 2022 en het daaropvolgende maatschappelijke debat, zowel in het parlement als in een reeks hoorzittingen en een parlementaire onderzoekscommissie, zaten de politiek, de sector en het middenveld niet stil.

Tussen eind 2022 en het voorjaar van 2024 werkten werkgeverskoepels, voorzieningsinstellingen, vakbonden, ouders en experten samen aan een gemeenschappelijke visie voor toekomst van de kinderopvang. De Vlaamse regering kondigde eind 2023 een reeks maatregelen en forse investeringen aan voor de sector. Zo drukte de kinderopvang haar stempel op het laatste jaar van de legislatuur. 

‘Meer doen met minder’, was het credo van toenmalig minister van Welzijn Jo Vandeurzen (cd&v).

Om de huidige situatie goed te begrijpen, moeten we even terug in de tijd. Tien jaar geleden, op 1 april 2014, ging het decreet Kinderopvang van baby’s en peuters van start. De invoering bood een antwoord op het toen sterk versnipperde kinderopvanglandschap. Met de nieuwe regelgeving wou de Vlaamse overheid de economische, sociale en pedagogische functie van de kinderopvang realiseren.

Maar om tegemoet te komen aan de grote nood aan opvangplaatsen, besliste toenmalig minister van Welzijn Jo Vandeurzen (cd&v) om het aantal kinderen per begeleider te verhogen van zes naar negen in de groepsopvang, en van vier naar acht in de gezinsopvang, de hoogste kind-begeleiderratio in Europa. ‘Meer doen met minder’, was het credo. 

Tien jaar later kennen we de prijs die we daarvoor hebben betaald. ‘Meer doen met minder’ bleek nefast voor de kwaliteit van de zorg en van het werk, en op langere termijn bracht het ons niet dichter bij voldoende opvangcapaciteit. Boven op de impact op de werkdruk, sleepte het probleem van te weinig medewerkers, een ongelijke verloning en van onderwaardering al jaren aan. Dat leidde tot een grote uitstroom, en een kwakkelende instroom van kinderbegeleiders. Steeds vaker leidden personeelstekorten tot sluitingen en wachtlijsten.

‘t Sloeberhuisje

In februari 2022 kwam alles tot een kookpunt met het verschrikkelijke drama in kinderdagverblijf ’t Sloeberhuisje in Mariakerke. Een meisje van zes maanden oud raakte er levensgevaarlijk gewond en overleed later in het ziekenhuis. De Zorginspectie had al eerder melding gemaakt van een gebrekkige hygiëne en geweld tegen kinderen bij de crèche, maar toch mocht ze openblijven. 

Om de veiligheid te verbeteren en het vertrouwen te herstellen, kwam er in het voorjaar van 2022 een parlementaire onderzoekscommissie. De focus lag op de handhaving van veiligheid en kwaliteit. Parallel hieraan liep in de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding een debat over het personeelstekort en de werkdruk in de kinderopvang.

Uit protest woonden wekenlang ouders met kinderen het vragenuurtje in het Vlaams parlement bij.

Tijdens een hoorzitting vertolkte een breed consortium van koepelorganisaties, vakbonden, experten en gebruikersorganisaties daar concrete actiepunten, gericht op een drastische verbetering van de randvoorwaarden voor een kwaliteitsvolle kinderopvang. Dat, stond buiten kijf, zou investeringen vergen. 

In navolging van de parlementaire aanbevelingen gaf Vlaams minister van Welzijn Hilde Crevits (cd&v) – die haar partijgenoot Wouter Beke had opgevolgd nadat die ontslag had genomen na een desastreuze peiling voor zijn partij – het startschot voor een toekomstplan voor de kinderopvang.

Vertegenwoordigers van gezinnen en de kinderopvangsector, en experten kregen de opdracht om concrete voorstellen voor hervormingen uit te werken. Daar was ook het ACV bij betrokken. Van december 2022 tot maart 2024 doorliep de Toekomstgroep een participatief traject met uitgebreide en constructieve besprekingen over de vele aspecten van de Vlaamse kinderopvang. 

In de rand van die werkzaamheden bleef de verontwaardiging groot en groeide de actiebereidheid. Dat noopte tot samenwerkingen en het ACV vormde een coalitie met iedereen die gelijkaardige doelen en beleidsvoorstellen had. Ook met ouders sloten we een bondgenootschap, zij werden geconfronteerd met opvangtekorten.

Wekenlang woonden ouders met kinderen het vragenuurtje in het Vlaams parlement bij. Dat kreeg de publieke opinie mee. 

Eerste verbeteringen

Een eerste resultaat kwam eind 2022, bij de begrotingsopmaak voor het volgende jaar. Na maanden actievoeren kwam de Vlaamse regering met een bescheiden 115 miljoen euro over de brug. Wat al in april 2020 had moeten worden uitgevoerd, in uitvoering van het kaderdecreet baby’s en peuters, werd als een inhaalbeweging gerealiseerd. 

De versnippering in de verloning werd een beetje verminderd. De vroegere zelfstandige kinderopvanginitiatieven verwierven hetzelfde loon -en verlofpakket als hun collega’s in de vroegere ‘trap 2A kinderdagverblijven’. Sindsdien spreken we enkel nog van trap 2, trap 1 en trap 0. Trap 2 zijn alle kinderdagverblijven waar ouders een prijs volgens inkomenstarief betalen. Trap 1 en trap 0 zijn de zelfstandige organisatoren waar ouders een vrije prijs betalen. 

Vanaf 2024 kan de kinderopvangsector jaarlijks rekenen op een bijkomende en terugkerende verhoging van 270 miljoen euro waardoor het totale budget klimt naar 1,1 miljard euro.

In de loop van 2023 konden organisatoren uit trap 0 intekenen op een basissubsidie trap 1, en kregen enkele trap 1-initiatieven de kans om te schakelen naar trap 2. Voor medewerkers die aanvankelijk in een lager erkend en gesubsidieerd initiatief werkten, betekende dat een substantieel verschil van zo’n 700 euro per maand op de rekening.

Daarnaast werd het proefproject van het werknemersstatuut in de sector opnieuw geëvalueerd, gestemd en verankerd in de regelgeving. 619 onthaalouders konden daardoor rekenen op rechtszekerheid, en inkomenszekerheid met socialezekerheidsrechten.

Dan ging de begrotingsopmaak voor 2024 verder. Vanaf dan kan de kinderopvangsector jaarlijks rekenen op een bijkomende en terugkerende verhoging van 270 miljoen euro waardoor het totale budget klimt naar 1,1 miljard euro. Een belangrijke stap voorwaarts.

Kind-begeleiderratio

Dat budget gaat vooreerst naar de kind-begeleiderratio, die in de komende drie jaren moet zakken naar 5 op 1 in babygroepen (tot 12 maanden) en naar 8 op 1 in peutergroepen. Voor gemengde leeftijdsgroepen en in de gezinsopvang moet de ratio evolueren naar 1 begeleider voor 7 kinderen. 

Er komen ook 2.000 nieuwe plaatsen in subsidietrap 2, met opvang aan inkomenstarief. 5.000 plaatsen uit trap 1 zullen daarnaast kunnen omschakelen naar trap 2. Dat is goed nieuws voor de ouders, die in de meeste gevallen een lagere factuur zullen krijgen, en voor de medewerkers, die genieten van de betere loonvoorwaarden in trap 2.

Maar ook de basissubsidie van trap 1 werd verhoogd, en de onkostenvergoeding voor onthaalouders steeg. Onthaalouders in de groepsopvang krijgen bij de verlaging van één kindje per begeleider een verhoging van 2,88 euro per kind per opvangdag om de leefbaarheid van de gezinsopvang te vergroten.

Er kwamen bovendien 350 werknemersstatuten extra voor onthaalouders, en nieuwe onthaalouders maken aanspraak op een investerings- of renovatiepremie voor 3.000 euro.

Drie stappen achterwaarts

Maar die belangrijke stappen worden overschaduwd door drie maatregelen die een echte achteruitgang inluiden: de verstrenging van de voorrangsregels in de IKT-opvang (kinderopvang met inkomenstarief), de invoering van flexijobs in de sector, en de shift naar bedrijfsopvang.

Die strengere voorrangsregels moeten een voorlopig antwoord bieden op het opvangtekort. Gesubsidieerde kinderdagverblijven moeten vanaf 1 april 2024 ‘absolute voorrang’ geven aan gezinnen waarvan de ouders minstens vier vijfde aan de slag zijn, of een opleiding van vier dagen in de week volgen die naar werk leidt.

Gesubsidieerde kinderdagverblijven moeten ‘absolute voorrang’ geven aan gezinnen waarvan de ouders minstens vier vijfde aan de slag zijn.

Kinderdagverblijven mogen nog maximaal 10 procent van de plaatsen voorbehouden voor gezinnen die daar niet onder vallen. De voorrang voor alleenstaanden of gezinnen met beperkte financiële middelen, wordt geschrapt. Met andere woorden, de sociale functie – nochtans een expliciet doel in het decreet kinderopvang – komt in het gedrang. 

Economisch houdt de maatregel evenmin steek. Er bestond al een absolute voorrang voor gezinnen die opvang nodig hebben in het kader van werk. De verstrenging naar quasi-voltijds werk wijst op een compleet irrationele hardvochtigheid, eerder ingegeven door ideologie dan door enig begrip van onze arbeidsmarkt.  

Eerste 1.000 dagen

Onder andere het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) waarschuwt bijzonder kritisch voor een averechts effect. In verschillende sectoren, nota bene in het bijzonder in de zorg en de kinderopvang, werken veel medewerkers onvrijwillig deeltijds. Voor heel wat mensen is voltijdse tewerkstelling niet mogelijk of haalbaar. Personen met een handicap, met een chronische ziekte, en iedereen die na een uitval progressief weer aan de slag wil, worden benadeeld.

Kinderopvang is meer dan een plek waar kinderen in bewaring gehouden worden tijdens de werkuren, het is een plek met een bijzondere pedagogische waarde voor de kinderen zelf. Voor álle kinderen. Ook ouders die niet of minder dan vier-vijfde werken, hebben daar belang bij.

Beleidsmatig is het bon ton om te spreken over de eerste 1.000 levensdagen van een kind, maar de invulling daarvan kan twee kanten uit. Individualistisch, met een responsabiliserende of culpabiliserende houding ten aanzien van ouders, of een aanpak waarbij de overheid ouders ondersteunt in die eerste 1.000 dagen. Hier lijkt een keuze gemaakt.

Een brede coalitie van vrouwenorganisaties, vakbonden, middenveldorganisaties en enkele kinderdagverblijven zag zich daarop genoodzaakt naar het Grondwettelijk Hof te trekken. Een uitspraak van het Hof zal waarschijnlijk pas ten vroegste eind 2025 volgen.

Flexijobs 

De federale regering breidde het systeem van flexijobs uit met elf nieuwe sectoren, waaronder de kinderopvang. Nu kent de kinderopvang al veel flexibel werk, met vroege en late shifts, avondwerk, en soms ook met belastende onderbroken diensten. Die flexibele inzet krijgt vaak de vorm van deeltijdse in plaats van voltijdse tewerkstelling.

Flexijobs bouwen daar een bijkomende laag op van de oproep-contracten. Dat staat haaks op de verbetering van de arbeidsvoorwaarden en inkomensonzekerheid die nodig is om jongeren en zij-instromers te laten kiezen voor een job in de kinderopvang. Bovendien leveren flexijobs in het algemeen een lagere socialezekerheids- en fiscale bijdrage op en tellen flexi-uren niet mee voor de opbouw van pensioenrechten.

Ze maken het bovendien, door de concurrentie van het voor de werkgever voordelige flexisysteem, moeilijker voor deeltijdse werknemers om een contractuitbreiding te verkrijgen.

Flexi-jobs in de kinderopvang staan haaks op de verbetering van de arbeidsvoorwaarden en inkomensonzekerheid die nodig is om jongeren en zij-instromers te laten kiezen voor de sector.

Er zijn beter betaalde alternatieven om de werkdruk te verlichten. Van overuren, contractuitbreidingen voor deeltijdwerkers, meer voltijdse contracten, samenwerkingsverbanden tussen werkgevers … allemaal zonder goede arbeidsvoorwaarden te ontduiken.

Om de verlaging van de kind-begeleiderratio mogelijk te maken, mag 25 procent van het aantal kinderbegeleiders als logistiek medewerker ingeschakeld worden, zeker als er onvoldoende goed opgeleide kinderbegeleiders te vinden zijn. Doe daar nog wat flexijobbers bovenop en de beoogde vakkennis en continuïteit kunnen niet gewaarborgd blijven.

Private bedrijfsopvang is geen duurzame oplossing, het dreigt opvangplaatsen te verdringen.

Tot slot wil de Vlaamse regering meer inzetten op bedrijfsopvang. Vanuit het departement Werk en Sociale Economie werd al 1 miljoen euro aan projectmiddelen vrijgemaakt voor proefprojecten om een decentraal model van bedrijfsopvang op te zetten. Bovendien wordt er sterk gelobbyd om de federale fiscale aftrek op te trekken voor bedrijven die bedrijfsopvang organiseren.

Private bedrijfsopvang is geen duurzame oplossing, maar dreigt opvangplaatsen te verdringen, zeker in een decentraal model. Toegang tot een basisvoorziening koppelen aan een arbeidscontract, is een gevaarlijke piste. Uit onderzoek weten we dat de spreiding van kinderopvangplaatsen al erg sociaal ongelijk is.

Het Vlaamse uitbreidingsbeleid probeert daar rekening mee te houden, maar dwarsboomt haar eigen doelstellingen door in te zetten op uitbreiding via bedrijven. In rijkere wijken is er al meer opvang.

Toekomstgroep

Hoe nu verder? Op 14 maart 2024 presenteerde de Toekomstgroep haar ambitieuze toekomstplan. De Toekomstgroep vraagt voor de komende tien jaar, ofwel twee legislaturen, onder andere een derde meer plaatsen, een omschakeling naar inkomenstarief voor alle plaatsen, een kind-begeleiderratio van 1 op 5 voor alle groepen, en een groepsgrootte van maximaal 15 kinderen in groepsopvang.

Prioritair zijn voelbare maatregelen voor medewerkers op de werkvloer, zoals gelijke loon- en werkvoorwaarden, een werknemersstatuut voor alle nieuwe onthaalouders vanaf 2025, en voor de huidige onthaalouders die dat wensen. We beogen een gelijk loonpakket voor onthaalouders-werknemers in zowel de publieke, als de private sector. Kinderopvang is een recht en een basisvoorziening. Daarom moet in Vlaanderen en Brussel het huidige aanbod tegen 2034 aangroeien met 29.000 plaatsen. 

'Wat kindbegeleiders doen is mee-moederen, mee koesteren, mee laten groeien en mee laten bloeien.'

Noëmi Willemen, historica

Daar scharen we ons als ACV achter. Het plan moet de leidraad zijn bij beleidsbeslissingen en budgetopmaak. Het plan op zich mag niet de voltooiing zijn van een participatief proces, maar moet de start zijn van een ambitieus beleid. 

Historica Noëmi Willemen, onderzoekster naar de geschiedenis van het moederen, hield op de slotconferentie van de toekomstwerf een gepassioneerd betoog. ‘Ons ouderhart klopt voor onze kindbegeleiders’, zei ze, ‘die vaak meer wakkere uren met onze kindjes delen dan wij. Die zoveel meer doen dan oppassen, pampers, pap en soms eens een liedje zingen.'

'Wat zij doen is mee-moederen, mee koesteren, mee laten groeien en mee laten bloeien. Niet omdat die kleintjes nog van alles moeten worden, maar omdat ze al wat zijn. Het is aan hen dat we moeten uitleggen waarvoor we budgettaire ruimte willen maken en waarvoor niet.’ 

De geest is uit de fles. De toekomstwerf toont een verenigde sector en middenveld. Het maatschappelijk draagvlak is er, en ook de komende jaren zal de druk op politici niet gaan liggen.

 

Krachtlijnen van het Toekomstplan

  1. De Vlaamse Kinderopvang heeft nood aan een grondige herziening van de organisatie en de financiering. De basis daarvoor moet een nieuw decreet kinderopvang zijn en een meerjarig masterplan met een concreet tijdspad en budgetplan voor de komende 10 jaar
  2. Om van kinderopvang een basisvoorziening te maken, is een recht op kinderopvang nodig. Net zoals dat bestaat in onder meer Zweden, Noorwegen, Denemarken of Duitsland. Dan moet er voldoende aanbod zijn zodat een opvangplaats gegarandeerd is. Landen die dit recht realiseren vangen ongeveer 80 procent van de kinderen tot 3 jaar op in de kinderopvang. Voor Vlaanderen en Brussel moet het huidige aanbod daarvoor aangroeien met 29.000 plaatsen tegen 2034.
  3. Zonder geschoolde en gemotiveerde medewerkers geen kwaliteitsvolle kinderopvang. Prioriteit moet zijn om de job aantrekkelijker en duurzaam te maken door:
    • verder te investeren in een lagere kind-begeleidersratio van 5 aanwezige kinderen per begeleider;
    • correcte arbeidsvoorwaarden en motiverende opleidings- en loopbaanmogelijkheden mogelijk te maken voor alle medewerkers.
  4. Realiseer een gelijk speelveld voor gezinnen, organisatoren en medewerkers.
    • Gezinnen moeten een tarief betalen dat afgestemd op hun financiële draagkracht.
    • Alle aanbieders moeten subsidies kunnen verkrijgen voor een inkomenstarief.
    • Medewerkers verdienen gelijk loon voor gelijk werk in een correcte arbeidsrelatie.
    • Aangesloten onthaalouders moeten de kans krijgen om onder een werknemersstatuut te werken.
  5. Een hervorming van het subsidiesysteem dringt zich op. Een eenvoudig model met gelijke subsidie voor gelijke opdrachten onder gelijke voorwaarden is het doel. De financiering moet de werkelijke kosten voor medewerkers dekken, net als de werking en infrastructuur, en moet rekening houden met wat nodig is op niveau van de opvanglocatie, de organisatie en het lokaal netwerk.
  6. De eigenheid van gezinsopvang – kleinschalig, opvang in een gezinscontext, één vaste vertrouwde persoon – heeft een plaats in het opvanglandschap van de toekomst. Dat vergt aandacht voor de specifieke factoren die gezinsopvang in staat stellen om kwaliteitsvol en duurzaam te werken, en voor de haalbaarheid van regelgevende voorwaarden.
  7. Om een inclusieve en kwaliteitsvolle basisvoorziening te zijn, is samenwerking met partners noodzakelijk. Elke kinderopvang is verbonden aan het Huis van het Kind (en het Lokaal Loket Kinderopvang) en maakt deel uit van een lokaal netwerk van professionals in de gezins- en jeugdondersteuning.